Het nagesprek

Hieronder een eerste versie van een handleiding hoe een nagesprek opgebouwd kan worden. Het nagesprek is waarschijnlijk een van de moeilijkste stappen in de ZKM methodiek, omdat daarin het materiaal aan de client voorgelegd wordt en er dus een vorm van reflectie dient te ontstaan. De wijze waarop een cliënt over zichzelf kan en wil reflecteren is echter zeer persoonlijk en vergt dus voor iedere persoon weer een andere aanpak. Vaak ook is het nagesprek uitgesmeerd over meerdere gesprekken, soms zelfs een heel traject. De scheiding tussen nagesprek en validatietraject is in die zin ook een beetje kunstmatig.


De Introductie
Je komt terug op het zelfonderzoek bijvoorbeeld door te vragen:
Ben je n.a.v. het zelfonderzoek nog met iets bezig geweest (nagedacht/erover gesproken)?
Hoe ging het invullen van de gevoelsmatrix? Was het vermoeiend/moeilijk? Heeft het je aangegrepen?
Zijn er nog herinneringen bij je boven gekomen?

Uitleg van de grondmotieven
Waardegebieden gaan altijd samen met gevoelens. Juist bij een gevoelsmatige reactie merken we dat dingen ons raken en belangrijk voor ons zijn
We gaan bij de methode van het zelfonderzoek uit van twee drijfveren; twee onderliggende motieven (behoeftes), die jou ertoe bewegen om jouw dingen te doen. Deze twee motieven zijn algemeen menselijk; zij spelen bij ieder mens een grote rol in zijn gedrag. Het gaat om de behoefte aan zelfbevestiging, jezelf kunnen manifesteren als persoon (het Z-motief) En om de behoefte aan verbondenheid, contact met andere mensen en met je omgeving (het A-motief)

Wat zegt dit jou ? kun je een voorbeeld bedenken voor jezelf bij beide ? Waar heeft het Z motief voor jou mee te maken ? Waar heeft het A motief voor jou mee te maken ?

Het Z motief heeft te maken met het streven naar zelfhandhaving, zelfverdediging, zelfexpansie, ontwikkeling, erkenning van kwaliteiten en kundigheden. Je bent pas tot zelfbevestiging in staat als je invloed uitoefent op de omgeving. Het maken van scheidingen en splitsingen en het creëren van afstand zijn eigen aan dit motief.
Het A motief wordt gekenmerkt door een betrokkenheid en bewogenheid ten opzichte van de persoon van de andere of ten opzichte van iets in de omgeving. In het motief ligt het verlangen besloten om met de ander een eenheid te vormen, zich als een deel van een groter geheel te ervaren.

Uitgangspunt is dat beide motieven in principe even belangrijk zijn en dat het voor iedereen zowel een taak als een uitdaging is ze beide tot hun recht te laten komen.

Wetenschappelijk onderzoek uit de afgelopen jaren heeft uitgewezen dat er gevoelens zijn die speciaal verbonden zijn met de grondmotieven. Een aantal gevoelens drukken zelfbevestiging uit. Herken je die in deze lijst ?
Andere gevoelens drukken juist verbondenheid uit. Welke ?
Er zijn ook gevoelens die neutraal zijn voor wat betreft de motieven. Ze kunnen bij beide motieven voorkomen. Herken je die in deze lijst ?

Wanneer een waardegebied vooral vergezeld wordt door Z gevoelens is dat een teken dat dit gebied voor de persoon in kwestie een uitdrukking is van het Z motief. Wanneer een gebied daarentegen vooral gepaard gaat met A gevoelens, wijst dat erop dat hier het A motief tot expressie komt. (zie voor beschrijving gevoelens : Het verdeelde gemoed blz 29 t/m 31)

Bekijken van de waardegebieden met een hoge score (getallen positieve en negatieve gevoelens afhankelijk van gebruikte gevoelslijst)
Wat zijn voor jou waarderingen met een hoge zelfbevestiging (maximum is 20)
Wat zijn voor jou waarderingen met een hoge verbondenheid (maximum 20)
Wat is voor jou een waarderingen met veel positieve gevoelens (maximum 40, bij 24 gevoelens))
Wat zijn voor jou waarderingen met veel negatieve gevoelens (maximum 40, bij 24 gevoelens)

Verrast iets jou daarbij ?. Kan je het motief en de gevoelens plaatsen voor jezelf ?

Opvallende zaken per waardering doornemen (horizontaal).
Bijvoorbeeld:Je ervaart heel veel machteloosheid. Kun je daar wat over vertellen. Wat maakt jou zo machteloos ? Je ervaart ook veel eenzaamheid . Heb je een idee hoe dat komt ?
Heel veel positieve gevoelens: vreugde, geluk, genieten,energie. Wat gaf je zoveel geluk etc? Maar ook daarbij voelde je tamelijk veel eenzaamheid. Klopt dat ?
Een verschil tussen de inhoud van de zin en de gevoelens. Zie jij dat ook ? Je zou heftiger negatieve gevoelens verwachten, maar die zijn er niet. Kun je dat plaatsen voor je zelf.
Vooral gevoelens die zelfbevestiging uitdrukken en ook positieve gevoelens. Had je dat zelf ook gedacht bij deze waardering.
minderwaardigheid: Waarover ? Kwaadheid : Waar gaat die kwaadheid naar toe? En kon je het uiten of kon je het delen. , maar ook energie. Wat voor energie, waarop gericht ?
Allemaal positieve gevoelens; als enige uitzondering een negatief gevoel namelijk angst, weliswaar weinig: kun je dit plaatsen ?
Ambivalentie bij deze waardering.
Verschil tekst-affect. Relatief veel A gevoelens, maar weinig zorgzaamheid. Bij de inhoud zou je dat kunnen verwachten. Wat is jouw idee daarover ?

De Affecthiërarchie
Welk gevoel denk je dat je het meeste hebt ?
Welk gevoel heb je het minste ?
Wat vind je van de affecthierarchie ?

Gevoelens bekijken in de basismatrix(verticaal)
Gevoelens die weinig voorkomen (onderin de affecthierarchie): bij welke waardegebieden komen ze wel voor ?
Gevoelens bovenin de affecthierarchie: bij welke waardegebieden komen ze niet voor ?
Als je nu eens naar die hele kolom kijkt….

Plaatsen van de waardegebieden op de cirkel
Hiermee krijg je een overzicht over het hele waarderingssysteem en de accenten en eventuele eenzijdigheden. Al naar gelang de casus kan dit wel of niet gebruikt worden in de nabespreking.

Uitleg van de correlatie tussen waardegebieden
Zijn er zinnen die erg op elkaar lijken wat betreft de gevoelens die je eraan toegekend hebt. Dit heeft de computer berekend. De samenhang (correlatie ) wordt uitgedrukt in een getal. Hoe dichter bij de 1 hoe groter de samenhang. Hoe dichter bij de –1 hoe groter het verschil in het gevoelspatroon tussen twee zinnen..We gaan nu eerst kijken naar de positieve samenhang, dus de op elkaar gelijkende zinnen. Vanuit welke zin zou jij dit willen gaan bekijken ?

De modaliteitsanalyse en het thema

De startzin
Om de modaliteitsanalyse te kunnen doen is een startzin nodig. De vraag is: hoe vind je de startzin die de beste modaliteitsanalyse geeft? Enkele mogelijke ingangen zijn:

De vergelijking van de kaarten en het zoeken van de polen.
1. Je laat de cleint de kaart met de startzin op tafel leggen.
2. Je laat de client de hoogste positief correlerende zin zoeken en de kaart daarvan leg je naast de startkaart.
3. Laat beide kaarten voorlezen en vraag de client naar de overeenkomst, de gevoelsmatige gelijkenis, maar ook de gedragsmatige gelijkenis mag daarbij aan de orde komen. Bijvoorbeeld: Wat voel je bij beide? Hoe is je opstelling/houding bij beide? Als helper moet je de gevoelsaspecten duidelijk terugkoppelen.
4. Als de client een samenvattende formulering gevonden heeft laat je die op een nieuwe kaart zetten (evt. van andere kleur).
5. Dit wordt herhaald voor alle correlaties boven 0.6. Alle samenvattingen worden bij elkaar gelegd.
6. Laat de client vervolgens voor de tegenpool de zin met de hoogste negatieve correlatie zoeken.
7. Deze kaart wordt de nieuwe startzin. Bovenstaande procedure wordt nu herhaald met de positieve correlaties van deze zin.
8. De twee uiteindelijke stapeltjes kaarten zijn de twee polen. Men kan nu met de client proberen de kaarten per pool opnieuw samen te vatten tot twee uiteindelijke kaarten. Soms is dat niet nodig, omdat de verschillende kaarten een heel gebied afbakenen.

Wanneer is geen modaliteitsanalyse mogelijk?
1. Het aantal waardegebieden is te klein, bijv. minder dan 20.
2. Er zijn teveel lage scores (Bijv. per waardegebied zijn 20 gevoelens 0). De correlaties zijn dan NIET betrouwbaar.
3. Alle negatieve waardegebieden staan los van elkaar, d.w.z. correleren niet met elkaar.

Verschillende methodes bij grote aantallen correlaties
Soms is het aantal correlerende zinnen te groot om alle zinnen samen te vatten. Daarom geven we hier twee methodes aan:

Laddermethode: de standaardmethode. Je doorloopt alle correlaties van hoog naar laag, eerst de ene pool dan de andere. Eventueel kun je beperken door de 10 hoogste correlaties te nemen. Dat heeft het nadeel dat men een deel van het verhaal, dat wel belangrijk kan zijn weg laat.

Clustermethode: je laat de client kaartjes die alle correleren op tafel leggen. Daarna laat je hem of haar de waardegebieden bij elkaar leggen die thematisch bij elkaar horen. Per cluster maak je tenslotte een samenvatting van de overeenkomsten met het waardegebied waarmee je startte.

Validatieopdrachtopdracht en attending-fase
Het schema geeft aan hoe je vanuit de twee polen uit de modaliteitsanalyse bij een validatieopdracht kunt komen. Het validatiegebied is dat stukje van het thema dat de persoon wil gaan onderzoeken. De validatieopdracht legt voor de persoon vast wat hij concreet wil observeren.

+ pool / - pool
Thema (Samenvatting van het spanningsveld)
Validatiegebied (Wat de cliënt wil gaan onderzoeken)
Validatieopdracht (Hoe de cliënt gaat onderzoeken)

Voorbeelden:
Validatiegebied: Ik wil gaan onderzoeken welke kritiek anderen op mij leveren, wat ik daarvan vind en hoe ik naar anderen daarop reageer.
Validatieopdracht: Ik ga waarnemen hoe ik mij voel en hoe ik reageer in dagelijkse situaties wanneer iemand kritiek op mij heeft.

 

 

Bron: redactie 2005